fictie

Schrijver worden?

 

Begin 3

 

De wagen draaide de bosweg in, takken schrammen het dakzeil en de twee dieren hebben de meeste moeite om het gevaarte vooruit te krijgen, Roya draait achter naar Xulo, Xulo heeft de reis nog nooit gemaakt en is alleen meegegaan omdat zij dat wil. Roya krijgt steeds meer spijt dat ze hem mee heeft gevraagd.

 

Zelf geschreven deel:

Xulo raakte verveeld en begon haar te irriteren, ze zei tegen hem dat hij moest stoppen, hij weigerde dit. Roya werd boos op hem, ze kregen ruzie waardoor Xulo uit de wagen gezet werd door Roya.

Daar stond hij dan midden in het bos, helemaal alleen, geen eten, geen drinken helemaal niets. Het begon tot hem door te dringen dat het avond aan het worden was. Dat was dan ook het moment waarop Xulo besloot om te gaan lopen, tenminste nadat hij een half uur zijn omgeving  verkent had. Hij bleef maar lopen en lopen. tot het moment waarop hij op een klein jagershutje stuitte, hij besloot hier de nacht door te brengen.

Het was een koude barre nacht, het waaide hard en ook de regen viel met bakken uit de lucht. Midden in de nacht werd hij wakker van de kou, toen hij weer bijna in slaap viel schrok hij van een hard geluid waarvan zijn nekharen recht overeind gingen staan, het was het geluid van een roedel wolven, en ze waren nog eens dichtbij ook.

Doodsbang stak hij de lantaarn aan, dat lukte niet meteen maar uiteindelijk had hij licht. Hij ging de keuken in zoekend naar een voorwerp dat hij kon gebruiken als wapen, hij vond een groot slagersmes. Even verderop in de garderobe vond hij achter wat versleten jassen een grote zwart met bruine doos, met stomheid geslagen keek hij naar de inhoud van de doos. ‘Gered’ dacht hij bij zichzelf terwijl hij naar de doos greep, hij pakte de inhoud en legde het op de keukentafel. Een prachtige jachtboog, hij telde ‘vijf, zes….’ op tafel lagen zeven pijlen. Ook zat er warme kleding in, voor tijdens de jacht en dat was precies wat goed uitkwam in deze barre koude nachten, hij trok het onmiddellijk aan ‘lekker warm’ dacht hij bij zichzelf. Genietend van de warme kleding dacht hij plots weer aan de roedel wolven die er aan kwam, zo snel als hij kon barricadeerde hij alle ramen deuren en andere ingangen van het huis op de open haard na die nog maar op een paar kleine gloeiende kooltjes brandde.

Later die nacht was het doodstil tot het moment dat hij raar getrippel hoorde, hij probeerde het geluid te plaatsen maar hij kwam er maar niet op. Dat kwam waarschijnlijk doordat hij net had liggen slapen en nog helemaal slaperig was. Hij zag zijn lantaarn bij de gebarricadeerde raam staan, waardoor hij door de opengelaten stukken nog naar buiten kon kijken en met het schijnsel van de lantaarn was goed te zien wat er buiten gaande was. Hij wilde weten wat dat getrippel was, hij ging naar de raam en keek naar buiten, hij zag niets, hij schrok zich dan ook bijna dood toen er plotseling een wolf tegen het raam aan sprong. De scherven vlogen in het rond, de wolf begon te janken en de rest van de roedel deed met hem mee. Het was een verschrikkelijke nacht, tot de wolven stopte met janken. Hij kon nu eindelijk gaan slapen. Het lukte hem niet erg goed hij was veel te bang maar hij zette zichzelf er toe dat hij ging slapen, zijn ogen sloten langzaam en hij sliep maar nu als een beer in zijn winterslaap.

Hij werd wakker met een stekend gevoel in zijn arm, pijnlijk keek hij naar zijn arm er stak een gigantisch stuk glas uit met eromheen nog meer kleine stukjes glassplinters ze waren  bijna allemaal  besmeurd met gestold bloed, het zal wel dan ook wel door de adrenaline zijn gekomen dat hij er vannacht niet gevoeld had. terwijl hij naar het raam liep waar vannacht de wolf verscheen struikelde hij bijna over de boog, in het licht zag hij hoe hij er werkelijk aan toe was het grote stuk glas was blijkbaar ook deels verbrijzeld in zijn arm. Hij probeerde de grootste stukken  uit zijn arm te trekken dat was zo pijnlijk dat hij bijna flauw viel maar hij vermande zich. Hij zocht wat spullen bij elkaar om het te verbinden, hij vond wat touw en wat stukken stof waarmee hij een stukje prima verband maakte.

Later op de dag toen de pijn een beetje gezakt was ging hij op zoek naar een tas of iets wat erop lijkt hij verzamelde zo veel mogelijk eten uit de keuken: wat gedroogd vlees, noten en een tonnetje wijn. Hij stopte alles in de tas, pakte zijn wapens en verliet het huis. Eenmaal buiten draaide hij zich om, keek naar de hut en zag hoe het toegetakeld was. hij kon zijn ogen niet geloven de deur was volledig bekrast het hooi op het dak was er nog maar voor de helft de andere helft lag om het hutje heen, de helft van de ramen lagen eruit en de grond was helemaal omgespit.

Dit huisje had zijn leven gered.

hij kon aan zijn zoektocht naar de beschaving beginnen. Toen hij eenmaal een uurtje of vijf had gelopen kreeg hij honger, hij pakte zijn tas en zocht naar wat eten. Het gedroogde vlees smaakte hem goed. toen hij in zijn tas keek besefte hij zich dat zijn eten al bijna op was en dat hij het niet goed ingeschat had. Hij kijkt radeloos voor zich uit terwijl hij zijn laatste beetje van zijn maaltijd op at.

Na een uurtje lopen werd hij duizelig en begon wazig te zien. het zweet brak hem uit, wat gebeurt er met mij?  Hij voelde dat zijn arm weer pijn ging doen, hij haalde zijn verband eraf, zag dat zijn wond opgezwollen was hij gloeide en klopte, dit kon niet goed zijn dacht hij bij zichzelf. Hij probeerde verder te lopen en  zag een landweggetje waarop hij wilde gaan lopen, maar een paar meter voor hij op de weg was viel hij bewusteloos neer.

Een dag later red een konvooi over de weg. Het konvooi bestaat uit drie karren, eentje van een landbeheerder, een van zijn hulpjes, en de laatste is van de priester. Als ze langs Xulo rijden ziet de priester hem liggen, hij wil het konvooi stoppen maar de landbeheerder stopt niet en zegt met een monotone stem ‘’die ligt daar waarschijnlijk al weken’’. De priester stopte toch en ging kijken, hij riep ze nog na ‘deze jongen is niet dood’ maar ze hoorde hem niet. Hij laade Xulo in de wagen en nam hem mee naar zijn bestemming.

Een paar dagen later werd hij wakker in een grote en prachtige stenen kamer. Hij schreeuwde ‘WAAR BEN IK!’ Meteen kwam er iemand binnen. Het is Roya, ze zegt dit is kasteel ter Dam. Xulo was blij om Roya weer te zien en hij kende dit kasteel, het was van de koning en koningin.

dit was goed! Hij sliep weer verder.

Helaas had hij niet in de gaten dat dit zijn laatste woorden waren want die nacht stierf hij aan zijn ernstige verwondingen die hem veel bloed hadden gekost. En uiteindelijk fataal zijn geworden vanwege de infectie die niet genezen kon worden.